Landelijk beleid steeds knellender voor zelfstandig thuis wonen

Landelijk beleid steeds knellender voor zelfstandig thuis wonen

Datum: 24 juli 2019

Wat heeft een oudere nodig om tot op hoge leeftijd zelfstandig thuis te kunnen wonen? Dat is niet alleen een geschikte woning, maar ook een geschikte functionele en sociale woonomgeving. Uit de studie ‘Zelfstandig thuis op hoge leeftijd’ van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) blijkt dat er sprake is van regionale verschillen en een mismatch tussen de geschiktheid van de woning, de woonomgeving en het zorgpotentieel. Landelijke beleid om ouderen langer zelfstandig thuis te helpen wonen, pakt lokaal niet overal hetzelfde uit. Ruimte voor regionaal maatwerk is nodig.

Wat is er nodig voor het langer zelfstandig wonen? Welke knelpunten zijn er? En hoe hangt het in het zorgdomein ingezette beleid samen met andere beleidsdomeinen die met het langer zelfstandig wonen samenhangen, zoals het wonen en de ruimtelijke ordening? Dat heeft het PBL onderzocht. Het rapport geeft een integraal beeld van de problematiek rond het langer zelfstandig wonen.
In de landelijke gebieden zijn de woningen veelal geschikt of geschikt te maken, maar zijn er weinig voorzieningen binnen loopafstand. Bovendien is er sprake van een tekort aan mantelzorgers en mensen die in de zorg werken. In stedelijke gebieden is het andersom. Daar zijn de voorzieningen binnen bereik, is het mantelzorg- en arbeidsmarktpotentieel ruimer, maar is een groter deel van de woningen niet geschikt (te maken). Denk hierbij bijvoorbeeld aan portiekflats zonder lift, waardoor het lastig is om even naar buiten te gaan, terwijl een dagelijkse wandeling, even een boodschap doen en het op kunnen zoeken van sociale contacten eenzaamheid voorkomen en de vitaliteit ondersteunen.

Geschikte woning en woonomgeving
Het overgrote deel van de Nederlandse ouderenhuishoudens woont in een woning die geschikt (te maken) is om ook bij toenemende gezondheidsproblemen zelfstandig te blijven wonen. Kan een oudere minder goed trappen lopen bijvoorbeeld dan is een aanpassing vaak wel mogelijk. Gemiddeld woont dan ook ‘slechts’ 6,5% van alle ouderen in een ongeschikte woning: een woning die bouwkundig niet of alleen tegen hoge kosten is aan te passen. Dat is dan vaak het geval in stedelijke gebieden. In landelijke gebieden zijn de woningen veelal geschikt (te maken), maar voorziet de woonomgeving binnen 500 meter in weinig of geen primaire voorzieningen (supermarkt, arts, huisarts, apotheek en ov-halte).
De woonomgeving is van belang voor ouderen, denk aan de nabije beschikbaarheid van winkels, huisarts of openbaar vervoer. In tegenstelling tot het beeld over de geschikte woningen, blijken ouderen juist vaak in slecht of matig geschikte woonomgevingen te wonen. Geschikte woningen staan vaak in minder geschikte woonomgevingen, en andersom, zo luidt een conclusie.

Nationaal beleid pakt regionaal verschillend uit
Deze PBL-studie concludeert dat nationale, veelal sectorale regelgeving ruimtelijk verschillend kan uitwerken op het ondersteunen van langer zelfstandig wonen. Zo kan de nationale passendheidsnorm (dat is de norm die aangeeft dat woningcorporaties aan minimaal 95% van de mensen binnen hun doelgroep een financieel passende woning moeten bieden) of aanpassing van de regels voor toewijzing tot sociale huur grotere consequenties hebben in gemeenten waar voornamelijk via het woonbeleid wordt gestuurd op het ondersteunen van langer zelfstandig wonen – omdat ouderen er bijvoorbeeld relatief vaak in een sociale huurwoning wonen – dan in gemeenten waar men meer stuurt via het zorgbeleid.Een verandering in de eigen bijdrage of de invoering van het vaste abonnementstarief in de Wmo zal juist grotere gevolgen hebben in de gemeenten waar vooral via de zorg wordt gestuurd op het ondersteunen van het langer zelfstandig wonen.

Ene regio is de andere niet
Door regionale verschillen in de mate van vergrijzing, druk op de woningmarkt, verhouding koop/huur, voorzieningendichtheid, ruimtelijke ordening en budgetten voor Wmo en Zvw ontstaan bovendien ruimtelijke verschillen in de sturingsmogelijkheden die gemeenten hebben om het langer zelfstandig wonen te ondersteunen. Beleid dat in de ene regio succesvol is, is dat niet per definitie ook in de andere regio. Regionale differentiatie vraagt om meer ruimte voor lokaal passende ruimtelijke én organisatorische oplossingen. Voorkomen moet worden dat nationale kaders te zeer gaan knellen. Landelijk generiek beleid zal in toenemende mate knellend werken voor het vinden van de beste en efficiëntste oplossingen voor ouderen en de maatschappij. Er is dus steeds meer maatwerk nodig.

Ontschotting niet gewenst
Het langer zelfstandig wonen van ouderen is een integraal vraagstuk, het raakt diverse beleidsterreinen, niet alleen wonen, maar ook zorg, welzijn en inkomen. In het rapport wordt gesproken over ontschotting en split incentives. De keuze die in het ene domein wordt gemaakt kan een ander domein en de daarbij behorende beleidsdoelen raken. ‘Het lijkt dan ook voor de hand te liggen om de schotten tussen de verschillende domeinen weg te halen. Het is echter zeer de vraag of dit zogenoemde ontschotten van het werkveld rond het langer zelfstandig wonen haalbaar en zelfs wenselijk is. Ontschotten kan mogelijk helpen om zogenaamde split incentives (deels) terug te dringen, maar het met ontschotten gepaard gaande verlies in transparantie en budgettaire discipline leidt ook tot nieuwe problemen’, aldus de samenstellers van het rapport.
Met split incentives wordt bedoeld: deze ontstaan wanneer de baten van investeringen niet neerslaan bij degene die de investeringen doet. Maatschappelijk nuttige investeringen komen hierdoor niet tot stand. ‘Er zijn rond het langer zelfstandig wonen van ouderen volop split incentives. De kosten voor het verwijderen van drempels uit een woning worden bijvoorbeeld gemaakt door de eigenaren van de woningen (ook verhuurders, en eventueel gemeenten via de Wmo), terwijl de baten evenzeer neerslaan bij de ziektekostenverzekeraar (direct, omdat er minder ouderen door valpartijen een beroep doen op de zorgverzekering), en de maatschappij (indirect; bijvoorbeeld doordat verzekeraars dit voordeel vertalen in lagere premies).’

Regierol voor gemeenten
Op het lokale schaalniveau bestaat juist meer (keuze)ruimte voor uitwisseling tussen domeinen en samenwerking tussen de betrokken actoren, zoals woningcorporaties en zorginstellingen. Gemeenten kunnen – vanuit de regierol die hun vaak wordt toegedicht – een belangrijke speler zijn in het waarborgen van geschikte omstandigheden waarin ouderen langer zelfstandig kunnen blijven wonen.

Ander onderzoek
Veel ouderen zijn zelfs niet of nauwelijks kwetsbaar en kunnen in dat opzicht prima zelfstandig blijven wonen. Dat blijkt uit onderzoek van Patiëntenfederatie Nederland onder het eigen ouderenpanel van ruim zesduizend 65-plussers. Ouderen die zorg krijgen en medicijnen gebruiken, vinden het lastig om in te schatten of zij op termijn nog thuis kunnen blijven wonen. Ze hebben behoefte aan een veilige leefomgeving met veel contact met de buitenwereld. Tegelijk hebben ze meer vertrouwen in de kwaliteit van die zorg dan ouderen die nog geen zorg krijgen.

Thuis wonen
Veel respondenten geven aan dat alles (nog) goed gaat en dat ze zich prima thuis kunnen redden. Wat wel moeilijker wordt bij het thuis wonen zijn:
➢ Trappen lopen/op een trap staan
➢ Het onderhoud van de tuin en/of het huis
➢ Huishoudelijke klussen

Bij het onderwerp verhuizen geven de meeste deelnemers aan dat bij een eventuele noodzaak tot verhuizen zij vooral denken aan een aanleunwoning of passende woning. Een veel kleinere groep deelnemers denkt aan een verpleeghuis.

Zie het volledige rapport Langer Thuis wonen van de Patiëntenfederatie en het volledige rapport Zelfstandig thuis op hoge leeftijd van het PBL

 

Gerelateerde berichten

Author: Zorgenz

Share This Post On

Submit a Comment

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *