Onderhuidse ethiek en de nieuwe meetwaarden
Datum: 11 mei 2014COLUMN JEROEN CORNELISSEN – Bij ethiek hebben we allemaal een beeld, wat in de regel neerkomt op ‘wat wel en wat niet goed is’. De normering die bij ‘wel’ en ‘niet’ hoort, kan vervolgens verschillend zijn, afhankelijk van overtuigingen en reeds opgedane ervaringen. Maar welke normen moeten we nu hanteren bij zaken die nog niet hebben plaatsgevonden?
Het begrip ethiek is dus wel beschreven. eHealth en digitalisering van de gezondheidszorg zijn terreinen waar nog nauwelijks normen voor bestaan: wat is goed, en wat is fout? Welke ontwikkeling moeten we stimuleren en welke moet juist worden afgeremd? Contacten via de digitale snelweg onderscheiden zich van die met de collega’s op het werk, vrienden in de kroeg en familie thuis, door de ‘online ontremming’, zo schrijft Jorne Grolleman. Dat betekent zoveel als dat we online opener durven zijn dan offline: we zijn online zowel opener, eerlijker en vriendelijker, als ook directer en ongenuanceerder, zeg maar gerust: botter. In de anonieme online hulpverlening helpt dat mensen die zich kwetsbaarder en opener durven op te stellen. De virtuele omgeving geeft meer ruimte om grenzen te overschrijden.
Robots werken samen
Een volgende stap in de digitalisering is dat die virtuele wereld als het ware uit de PC stapt, mijn kamer in, bijvoorbeeld in de vorm van een robot. Niet een zichzelf opladende stofzuiger of een beeldscherm op wielen, maar een robot die zich als een mens om je heen beweegt en leert, van jou en van andere robots met wie hij continue in verbinding staat. Dat dit nu al realiteit is, laten ook Nederlandse universiteiten zien. De TU/e in Eindhoven laat nationaal en internationaal robots samenwerken via een eigen online platform. Via dit platform, RoboEarth genaamd, ontvangt de robot in Eindhoven de kennis op van wat de robot in Zaragoza of München is bijgebracht – en omgekeerd.
Tot hun laatste adem
De VU in Amsterdam stuurt de evolutietheorie op een iets andere manier aan: daar wil men robots via een evolutionaire manier zichzelf laten maken (3D printen) en ontwikkelen, dus zonder tussenkomst van mensen. Het lerend vermogen zal zo hoog liggen dat de volgende generatie misschien maar twee weken jonger is dan de voorafgaande. Deze robots kunnen taken uitvoeren op plekken die voor mensen slecht toegankelijk én onbekend zijn: denk hierbij aan het schoonmaken van de kerncentrale van Fukushima. Robots die naar binnen gaan leren van wat ze daar tegenkomen, en net voordat ze hun laatste elektronische adem uitblazen, hebben ze aan hun opvolger doorgegeven wat ze het beste kunnen doen en laten.
Wie mag de knop bedienen?
Wat is dan goed, en wanneer is er iets fout? In de Volkskrant zegt hoogleraar Eiben die dit project leidt, dat deze robots in ieder geval moeten worden voorzien van een ‘Kill Switch’, zodat ze kunnen worden uitgezet als ze voor de mens ongunstig of gevaarlijk gedrag gaan vertonen – maar wie bepaalt dan wat ongunstig of gevaarlijk is? Stel dat de 123ste generatie robot een methode ontdekt heeft die voor mij levensverlengend is, maar die niet als zodanig door mensen herkend wordt – wie heeft dan gelijk als de Kill Switch wordt ingedrukt?
Wat moeten we met al die meetwaarden?
Terug naar vandaag, naar de huidige generatie apparaten die voorzien worden van intelligentie: sensoren. Door verschillende rapporten en door discussies op internet ontstaat voor mij het beeld van verschillende snelheden: de snelweg van de ontwikkeling van de technologie, en de snelheid van het zandpad van wat wij als mensen kunnen overzien. We zoeken naar manieren om de nieuwe verworvenheden op een zinvolle manier in ons leven en werk te passen. Als ik vertel over de mogelijkheden van deze sensoren en de manier waarop we die via Selfcare aan mensen die zich zorgen maken over hun gezondheid, als service willen gaan aanbieden, krijg ik overwegend ‘niet doen’ reacties: ‘het roept de hypochonder in ons wakker’, en ‘het zal voor meer zorgvraag gaan zorgen van mensen die niet weten wat ze met die meetwaarden aan moeten’.
Er is context nodig
Ik denk dat dat geen vruchtbare reactie is: we moeten ermee leren omgaan. Ze gaan er komen, en de intelligentie en mogelijkheden zullen nog sneller toenemen dan we nu al kunnen overzien (exponentieel, volgens sommigen). De voorbeelden uit Eindhoven en Amsterdam maken dat duidelijk. Het voorbeeld uit de online hulpverlening laat zien dat we erdoor veranderen, hoe we dat ook waarderen. Ik voel me geroepen met anderen te zoeken naar manieren om hiermee om te gaan. Van Quantified Doctor Paul Abramson leerde ik dat mensen context nodig hebben om meetwaarden voor zichzelf te kunnen plaatsen en te gebruiken. De huidige generatie huis-tuin-en-keuken sensoren zijn ten dele bruikbaar voor het monitoren van chronisch zieken, maar nog niet voor het diagnosticeren van een ziekte. Nog niet, maar dat moment zal in de zomer van 2015 mogelijk voor de eerste keer bereikt worden. Dan moeten we een volgende stap zetten in het ontwikkelen van een nieuwe ethiek. Een ethiek die onder de huid gaat.
Met iC25 verzorgt Jeroen Cornelissen interim- en projectmanagement. De opdrachten liggen op het snijvlak van zorg, logistiek en techniek, met de focus op slimmer organiseren. Jeroen schreef het boek Operatie Zorg, hij houdt een blogspot bij over Zorg Thuis & Technologie en is mede-organisator van de Columbusreizen.