De moeizame start van het eerstelijnsverblijf

De moeizame start van het eerstelijnsverblijf

Datum: 2 maart 2018

Anton Maes, voormalig huisarts en publicist, schreef een artikel over het eerstelijnsverblijf (ELV). Met zijn toestemming plaatst ZorgenZ dit artikel. Er is haast geboden met het landelijk dekkend netwerk van regionale coördinatiepunten, dat de zorgverzekeraars per 1 april a.s. moeten hebben. De juiste zorg, op het juiste moment en op de juiste plek, wat het huidige kabinet nastreeft, is volgens Maes een nobel streven. Maar hij concludeert dat goede vervolgzorg valt of staat met de beschikbaarheid en inkoop van de juiste zorg(aanbieders) en bedden.

De zorgverzekeraars moeten per 1 april 2018 een landelijk dekkend netwerk hebben opgezet van regionale coördinatiepunten voor alle vervolgzorg, in eerste instantie voor het eerstelijnsverblijf in de vorm van een ELV-bed, ook wel herstelbed genoemd. Zodat de huisarts of transferverpleegkundige via één telefoonnummer de juiste en beschikbare opvang voor de oudere kan (laten) organiseren. Door na overleg met het aanspreekpunt inzicht te krijgen welke (vervolg)zorg mogelijk is, waar deze zorg beschikbaar is, ook in de ANW-uren.
Het kortdurend eerstelijnsverblijf (ELV) is er voor de zorg en opvang voor patiënten die vanwege medische redenen tijdelijk niet thuis kunnen wonen, maar geen medisch-specialistische zorg in een ziekenhuis nodig hebben. Het ELV kent drie vormen van zorg: het hoog- en laagcomplexe bed en de bedden voor palliatief-terminale patiënten.

Er is haast geboden
In juni 2017, een half jaar na de start van het ELV, gaf bijna tweederde van de huisartsen in een LHV-peiling (n=1340) aan niet-geïnformeerd te zijn over de mogelijkheden voor het regelen van een ELV. Meer dan de helft zei negatieve ervaringen te hebben met het regelen van een ELV-bed: het kost te veel tijd, het is onduidelijk waar welk bed zich bevindt en de bedden zijn niet direct beschikbaar. Deze maand berichtte Actiz dat er elk jaar 320.000 ouderen zonder medische noodzaak in een ziekenhuisbed komen. Opnames die, aldus Actiz, zijn te voorkomen met een extra investering in preventie, vroegdiagnostiek, wijkverpleging, ELV-bedden, geriatrische revalidatiezorg en welzijn. Elk jaar zijn er 792.000 SEH-bezoeken door ouderen. In 2016 maakten 27.000 personen gebruik van een ELV-bed. In de eerste 11 maanden van 2017 waren dat er ruim 30.000.

Waarom is de start van het ELV zo problematisch?
Per 2015 zijn drie van de vier stelselwetten gewijzigd. Per 2017 is de financiering geregeld via de Zorgverzekeringswet. Tot 2017 was dat de Wet Langdurige Zorg (Wlz). Dit betekent dat per 2017 de zorgverzekeraar plots de zorginkoper is geworden. Waarbij de burger recht heeft op zorg bij de juiste indicatie en de zorgverzekeraar de zorgplicht. De vergoeding die de instelling krijgt bij een ELV-bed omvat de medisch noodzakelijke zorg, inclusief huisvesting, inventaris, eten en drinken, schoonmaak, linnengoed, de 24-uurs beschikbaarheid en zorglevering van verpleging en/of verzorging, de medische zorg van een specialist ouderengeneeskunde (SO) of een arts verstandelijk gehandicapten (AVG) en alle paramedische zorg. De zorg van/door huisartsen (ELV-laagcomplex) valt hier niet onder: huisartsen hebben hiervoor eigen tarieven. Wat ook niet onder het algemene dagtarieven valt zijn noodzakelijke diagnostiekkosten, niet verricht door SO/AVG, de kosten van farmacie, psychologische hulp en paramedische zorg die niet samenhangt met de verblijfindicatie.
En alsof dit nog niet complex genoeg is, zijn van het ELV en geriatrische revalidatiezorg (GRZ) per 2017 niet alleen de beide budgettaire kaders samengevoegd tot één nieuw kader. Maar geldt ook voor hen het macrobeheersingsinstrument (MBI) met niet alleen een landelijke collectieve omzetgrens (budgettair kader), maar ook een daarvan afgeleide omzetgrens per zorgaanbieder.  Niet voor niets is ook het ELV-dagtarief onderdeel van het lopende NZa kostenonderzoek voor verpleeghuizen. Kortom, er zijn bij de bekostiging van het ELV voor de instelling(en) en aanbieders nogal wat voorwaarden, voorschriften, beperkingen en risico’s.

Afwegingsinstrument
In het afwegingsinstrument voor opname eerstelijnsverblijf 2.0 is nauwgezet beschreven welke opnamecriteria er zijn, maar het laat ook zien hoe complex de zorg is als het feit van ‘het-gaat-niet-meer-thuis’ moet leiden tot de juiste vervolgzorg:

  1. Is met acuut extra thuiszorg thuis blijven mogelijk, met extra ureninzet? Dan is dat eerstelijnszorg, vallend onder de Zorgverzekeringswet.
  2. Alvorens een ELV-bed te gebruiken, moeten de insturende verwijzende arts (bv. huisarts) en de opnemende arts (bv. SO), met elkaar overleggen. Met als doel te beoordelen of langer thuis toch niet een optie is, dan wel of toch niet meteen een Wlz-aanvraag moet worden verricht.
  3. Is ELV-bed beschikbaar? Is dat laagcomplex dan gelden de huisartstarieven van de NZa. Maar bij laagcomplexe zorg waar de huisarts de hoofdbehandelaar is, mag de SO geen consulten declareren.
  4. Is er een revalidatiebehoefte? Dan kan geen ELV-bed worden geregeld, maar moet worden ingezet op GRZ. Deze zorg valt ook onder de Zorgverzekeringswet, maar kan alleen worden gestart na een ziekenhuisopname ter beoordeling. Bijvoorbeeld om te kijken naar juiste indicatiestelling en motivatie/belastbaarheid.
  5. Als vanuit een ELV-bed terugkeer naar huis niet lukt, moet een Wlz-indicatie worden aangevraagd. Te beoordelen door het Centraal Indicatieorgaan Zorg (CIZ), met een zorgzwaartepakketcodering (ZZP) als uitkomst, te betalen uit het Wlz-kader.
  6. Als er in de thuissituatie al een Wlz-indicatie is (volledig pakket thuis of modulair pakket thuis), wordt dit bij opname in een instelling vanaf ZZP4 geen ELV, maar een tijdelijke Wlz-opname: de Wlz-logeeropvang. Bij de Wlz is het zorgkantoor de inkoper.
  7. Soms is er een medische indicatie voor een Wlz-crisisbed.
  8. Als er geen medische indicatie is, dan kan bij respijtzorg een kortdurende opvang buiten de thuissituatie worden geregeld. Een op de vijf mantelzorgers maakt gebruik van respijtzorg. De kosten van respijtzorg vallen onder de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo). Er is zelfs een regeling voor Wmo-spoedzorg wanneer snelle opschaling van zorg in de thuissituatie nodig is. Al vraag ik mij af, of deze regeling in gemeenten is geregeld. Bij toepassing van de Wmo voor het regelen van vervolgzorg is de gemeente de zorginkoper.

Conclusie
Het motto van het kabinet is het geven van de juiste zorg, op het juiste moment op de juiste plaats. Een nobel streven, maar goede vervolgzorg valt of staat met de beschikbaarheid en inkoop van de juiste zorg(aanbieders) en bedden. Vervolgzorg die dus door drie zorginkopers, (graag) met onderlinge afstemming, moet worden ingekocht. In het gunstigste geval is het dan mogelijk een onnodige bezetting van ziekenhuisbedden te voorkomen. Vooralsnog betalen we een forse prijs voor sluiting van verzorgingshuizen. Dat het beoogde landelijk dekkend netwerk van regionale coördinatiepunten bij alle vervolgzorg een rol kan spelen, lijkt me evident. Maar dan zullen ook, naast de 24 zorgverzekeraars, de 31 zorgkantoren en de 380 gemeenten hun verantwoordelijkheid moeten nemen en moeten aansluiten bij de regionale coördinatiepunten. En hopen dat er geen competitie ontstaat, noch bij de ELV-aanvliegroute via eerste en tweede lijn, noch bij de budgetdeling tussen ELV en GRZ.

Anton Maes

Over Maes
Anton Maes was tot juli 2016 huisarts Anton Maes in Dieren. Ook was hij tot juli 2016 adviseur financieel economische zaken van de Landelijke Huisartsen Vereniging. Hij is mede-oprichter van de Stichting De Vrije Huisarts. Maes schrijft boeken, blogs en tal van artikelen, o.a. voor Medisch Contact, FD en De Volkskrant.

(Foto’s: Shutterstock en Zorgstelsel.nl)

Gerelateerde berichten

Author: Zorgenz

Share This Post On

Submit a Comment

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *