“De grenzen van de wijkverpleging goed bewaken”
Datum: 23 maart 2015We zijn geen ‘Duizend dingen Doekje’ roept wijkzuster Judith van Hoof wel eens gekscherend. Iedereen trekt aan de wijkverpleegkundige. “Daarom bestaat het gevaar dat gedacht wordt dat wij overal een oplossing voor hebben”, zegt ze.
Het eerste kwartaal van dit jaar zit er bijna op in West-Brabant. Op een goede manier indiceren, het kost nog veel tijd en energie, zegt Judith in het derde gesprek (zie eerdere interviews op 26 januari en 25 februari jl. (LINKS). “Vooral uitgebreid omschrijven wat er aan de hand is en wat iemand nodig heeft, vergt je aandacht. Het gaat om veel aspecten die we allemaal moeten nalopen. Het zal ook tijd schelen als we binnenkort gaan werken met een digitaal dossier. We proberen het indiceren ons zo snel mogelijk eigen te maken, maar voelen de tijdsdruk van 1 mei. Op die dag moeten alle cliënten een herindicatie hebben. Het is een behoorlijke caseload.”
Worstelen met antwoorden
Wat is in de praktijk lastig? Judith, in dienst van de organisatie Surplus Zorg, komt met het voorbeeld van terminale thuiszorg. “Ik vind het een mooi onderdeel van mijn beroep dat ik voor een cliënt en diens naasten kan regelen dat iemand thuis kan overlijden. Het stelt me wel voor vragen als: Waar valt het onder? Hoeveel uur mag ik indiceren? Ik worstel soms met de antwoorden. Het is natuurlijk niet de bedoeling dat ik in het wilde weg met uren ga strooien. Bij iedere zorgvraag doe ik mijn uiterste best om zorg op maat te leveren.”
Spin in het web
Een wijkverpleegkundige is de verbindende factor, de spin in het web. Judith heeft nauw contact met het team verzorgenden. Iedere cliënt krijgt een eerst verantwoordelijke toegewezen. Dat is meestal degene die het meest bij de cliënt over de vloer komt. “Dat kunnen verzorgenden prima doen. Verzorgenden zijn onze oren en ogen. De coördinatie van zorg voor alle tweehonderd cliënten die momenteel in zorg zijn, kunnen we als wijkzusters niet alleen. Dit doen we in nauwe samenwerking met de eerst verantwoordelijke verzorgende.”
“Bij iedere zorgvraag doe ik mijn uiterste best om zorg op maat te leveren.”
In beeld bij de huisartsen
Met de zes huisartsen in Zevenbergen staat Judith op goede voet. “Ze weten ons allemaal goed te vinden. Met een aantal huisartsen heb ik structureel overleg. Tijdens dit overleg bespreken we de cliënten. Ik krijg regelmatig het verzoek om bij een patiënt te gaan kijken. Dan is de huisarts geïnformeerd over hoe het met deze patiënt gaat. Het is voor de patiënt zelf vaak een geruststelling als hij weet dat de wijkzuster bereikbaar is.”
Judith kan een beroep doen op de specialist ouderenzorg en de casemanager dementie van Surplus. “Ik schakel deze collega’s in als ik vermoed dat er ook op het vlak van cognitieve vaardigheden wat speelt. We hebben een project rond kwetsbare ouderen, dat vooral preventief werkt.” Als het nodig is, verwijst Judith naar andere organisaties die bijvoorbeeld een Parkinson- of COPD-verpleegkundige in dienst hebben.
We worden erg opgehemeld
Judith vindt dat ze nog steeds alle professionele ruimte krijgt om haar vak goed uit te oefenen. Maar ze plaatst een kanttekening: iedereen trekt aan de wijkverpleegkundige. “We worden nu wel erg opgehemeld. Omdat we generalist zijn, bestaat het risico dat gedacht wordt dat wij alles kunnen oplossen. Maar ik weet ook niet alles. Ik vind dat we de grenzen van ons vak goed moeten bewaken. We moeten goed beoordelen of een vraag bij de professie van wijkverpleegkundige hoort of niet.”
“Het is voor de patiënt zelf vaak een geruststelling als hij weet dat de wijkzuster bereikbaar is.”
Twee voorbeelden
Ze geeft een voorbeeld dat te maken heeft met dagbesteding. “Een WMO-consulent bezoekt een cliënt en beoordeelt of iemand in aanmerking komt voor dagbesteding. De cliënt kiest bij welke zorgorganisatie hij naar de dagbesteding wil. Bij Surplus hebben wij deze zorg en dan moet ik vervolgens bij de cliënt langs om het aantal uren hiervoor te indiceren. Zo staat het in ons draaiboek. De cliënt moet opnieuw zijn verhaal doen. Is hier voor ons geen sprake van dubbel werk?”
Een ander voorbeeld heeft te maken met de casemanager dementie. “Ik weet niet hoeveel tijd deze casemanager nodig heeft, hoe moet ik dat indiceren? Ik kan het nergens nakijken. Dan wordt gezegd dat ik dat vanuit mijn professie hoor te weten. Een goede oplossing weet ik nog niet, in ieder geval nauw samenwerken en direct overleg voeren met de verschillende disciplines.”
Geen ‘fietsende CIZ’
Haar collega Sanne die een blog bijhoudt voor V&VN, zei laatst dat wijkverpleegkundigen geen ‘fietsende CIZ’ moeten worden. “We zijn nog zo gewend om met een bepaalde oogopslag naar de zorgvraag te kijken en met standaarden te werken: 20 minuten douchen, enzovoort. Daar kunnen we niet in een keer van afwijken. Dat vergt meer tijd.”
Hoe belangrijk is het dat ze naast haar coördinerende taak ook zelf zorg blijft verlenen? “Heel belangrijk. Je komt in het contact met cliënten zoveel te weten, of iemand nog zelf boodschappen kan doen bijvoorbeeld. Op dit moment zitten we veel achter ons bureau. Ik hoop dat dit binnenkort verandert. We moeten geen bureaufunctionaris worden. Onze veelzijdigheid en het zorgen, coördineren en signaleren, dat is de kracht van ons mooie vak.”
Corina de Feijter
Gedurende twaalf weken zit Zorgenz aan tafel met wijkverpleegkundigen. Het zijn gesprekken over wat dit beroep nu inhoudt, over de veranderingen die zich in 2015 aandienen, over de eisen die het werk aan de opleiding stelt, over de zinvolle zorg die wijkverpleegkundigen dicht bij de patiënt verlenen. Deze serie is mogelijk gemaakt door het ZonMw-programma Zichtbare schakel Opleidingsimpuls wijkverpleegkundigen.
(Fotografie: Studio Oostrum)