BTW en de veranderende zorg

Posted on 03-11-2014 in Bedrijfsvoering, Nieuws

WACHT WETGEVER OP OORDEEL VAN RECHTER? – Al een paar jaar bestaat onzekerheid over de vraag of zorggroepen BTW moeten afdragen over ‘organisatiekosten’. Waar wet- en regelgeving zou moeten meebewegen met de veranderingen in de gezondheidszorg, zien Jolanda van Nunen en Alexander Mus van Inventive Control Accountants en Belastingadviseurs dat de wetgever het oordeel van de rechter afwacht.

Bij de introductie van integrale financiering van ketenzorg in 2010 ging men ervan uit dat de vergoeding van deze zorg volledig vrij van BTW was. In hun werk voor een zorggroep in het zuiden van het land, kwam de BTW-heffing over de overheadkosten ter sprake toen Jolanda van Nunen en Alexander Mus voor een andere BTW-kwestie in overleg traden met de Belastingdienst. Het gaat om substantiële bedragen: 21 procent BTW over de 15 procent organisatiekosten die zorggroepen over het algemeen ontvangen van zorgverzekeraars.

Wrang
Er volgden al snel naheffingsaanslagen. Dat is wat wrang merken Jolanda van Nunen en Alexander Mus op. Want op andere plaatsen in Nederland worden deze vragen niet gesteld en blijft een naheffing achterwege. Al in 2012 zijn over dit onderwerp vragen gesteld in de Tweede Kamer. Toen werd beloofd dat de ministeries van VWS en Financiën overleg zouden voeren. Inzet van dit overleg zou een algehele BTW-vrijstelling voor (onder andere) zorggroepen moeten zijn. Jolanda van Nunen en Alexander Mus hebben de uitkomst van genoemd overleg niet afgewacht en zijn in bezwaar en daarna in beroep gekomen tegen de naheffingen. Eén van hun argumenten is dat het belasten van een deel van de vergoeding die een zorggroep ontvangt in strijd is met het doel van de medische BTW-vrijstelling: het beperken van de kosten van de gezondheidszorg zodat deze zorg toegankelijk blijft. De procedure bevindt zich thans nog in de (schriftelijke) fase waarin de standpunten van zowel de zorggroep als de belastingdienst worden toegelicht. Het oordeel van de rechter wordt pas in 2015 verwacht.

Gezondheidswinst
Het is een terrein waarop de Belastingdienst zegt zich aan de letter van de wet te houden. Een wet die kennelijk voor meerdere uitleg vatbaar is en naar het oordeel van Jolanda van Nunen en Alexander Mus geen rekening houdt met de veranderingen die gaande zijn in de gezondheidszorg. Waarom wordt trouwens de zorg van een huisartsenpost expliciet als één, niet deelbare prestatie gezien en is daar geen splitsing in medische en organisatorische kosten nodig?
Het is zelfs zo dat de kaderhuisarts die voor een zorggroep de ketenzorg in zijn specialisatie organiseert – en veelal sterk verbetert – met BTW-heffing wordt geconfronteerd. Dit gebeurt vanuit de gedachte dat hij in zijn werk als kaderhuisarts geen beroep kan doen op medische vrijstelling omdat er geen sprake is van direct patiëntencontact. De door de kaderhuisarts geboekte ‘gezondheidswinst’ zou dus BTW-belast moeten worden? Ook dit is in strijd met het eerder genoemde doel van de medische vrijstelling.

Concentratie
Een andere vraag is waarom het ministerie van VWS voor de contractering van chronische zorg tot concentratie in zorggroepen aanzet, terwijl de Belastingdienst vervolgens de niet-directe patiëntenzorg met BTW gaat belasten. Jolanda van Nunen en Alexander Mus weten zeker dat dit een individuele huisarts nooit was overkomen. Volgens hen is de gedachte van VWS altijd geweest om het werk van zorggroepen BTW-vrij te houden. Hier zou de wetgever, meer specifiek de ministeries van VWS en Financiën, uitkomst kunnen bieden door de wet te verduidelijken of – in lijn met de veranderingen in de zorg – een expliciete vrijstelling op te nemen voor zorggroepen. Voorlopig lijkt het erop dat de wetgever het oordeel van de rechter wil afwachten.

Overigens vergoeden de zorgverzekeraars – in het kader van de risicobeheersing – sinds 2013 BTW over de overhead van de zorggroep. De zorg wordt hierdoor duurder omdat de zorgverzekeraars de BTW niet kunnen verrekenen.

Kees Kommer

(Foto: Ismagilov/Shutterstock)

Volg ons